|
|
|
|
Situationeel leiderschap |
|
De
belangrijkste taak van leiders is het beïnvloeden van
anderen, om plannen te realiseren. Soms gaat het om hun
eigen plannen, soms om de plannen van een groep. Eén van de
bekendste modellen voor leidinggeven is het situationeel
leiderschap van Hersey en Blanchard.
Het model heeft twee dimensies: taakgericht en
relatiegericht gedrag van de manager.
- Kenmerkend voor taakgericht of sturend leiderschap is
het accent op het einddoel en de uitvoering van de taak.
De leidinggevende stelt de doelen en doelstellingen vast,
plant en organiseert het werk, geeft prioriteiten aan,
bepaalt welke werkmethoden er gevolgd worden, hoe controle
en evaluaties plaatsvinden en houdt nauwgezet toezicht op
de voortgang. Deze stijl zal door veel medewerkers als
éénrichting en autoritair worden ervaren.
- Bij relatiegericht of ondersteunend leiderschap ligt
het accent op de onderlinge verhouding. De leidinggevende
moedigt aan, bevestigt, prijst, luistert actief, vraagt om
suggesties en ideeën, stimuleert zelfstandige
probleemoplossing, maakt informatie toegankelijk, moedigt
teamwork aan en durft zich kwetsbaar op te stellen. Deze
meer participatieve stijl kenmerkt zich door twéérichting
communicatie.
Hier ontstaan vier combinatiestijlen van leidinggeven:
|
|
|
|
|
|
De indeling is overigens vrijwel gelijk aan de The
Managerial Grid van Blake en Mouton (1978). De typering is
ook in bovenstaande figuur opgenomen.
In de laatste versie van het model over Situationeel
Leiderschap (Blanchard, 2007), worden de leiderschapsstijlen
respectievelijk aangeduid met S1 Leiden (was: instrueren),
S2 Begeleiden (was: overtuigen), S3 Steunen (was:
overleggen) en S4 delegeren.
|
|
|
|
S1 - L E I D E N (directing)
- Deze stijl wordt ook aangeduid als management by
prescription. Veel sturend en weinig ondersteunend
leiderschapsgedrag; de leidinggevende schrijft voor wat
medewerkers moeten doen, geeft nauwkeurige instructies en
controleert de taakuitvoering.
- Een valkuil is dat de leidinggevende autoritair
overkomt: als een baas of een leraar. Deze wijze van
leidinggeven werkt alleen als de opdrachten goed zijn te
structureren.
S2 - B E G E L E I D E N (coaching)
- De leidinggevende ondersteunt de medewerker door
verantwoordelijkheden te delen en door veel vragen te
stellen: actief luisteren, de ander raadplegen en
betrekken, complimenteren en stimuleren. Wel worden de
taken nauwkeurig vastgesteld en zonodig gecontroleerd.
Deze stijl wordt ook wel aangeduid als resultaatgericht
management.
- Deze stijl wordt ineffectief bij manipuleren: wel
vragen naar de inbreng van de ander, maar er niets mee
doen. Een valkuil is dat de leidinggevende overkomt als
therapeut.
S3 - S T E U N E N (supporting)
- Leidinggevende en medewerkers beslissen samen hoe het
werk wordt uitgevoerd. De leidinggevende treedt
stimulerend op, is klankbord en helpt de medewerker op
verzoek bij de uitvoering. Hij geeft daarbij primair
leiding door aandacht te besteden aan de relatie en door
het geven van erkenning. Deze stijl wordt ook wel
organisch management genoemd.
- Een valkuil is dat de manager de medewerker gaat
betuttelen.
S4 - D E L E G E R E N (delegating)
- Delegeren is effectief toe te passen wanneer de
leidinggevende voor de medewerker de voorwaarden kan
scheppen die nodig zijn bij het uitvoeren van de opdracht.
De leidinggevende laat beslissingen en de wijze waarop de
taak moet worden uitgevoerd over aan de medewerkers, deze
zijn zelf verantwoordelijk en krijgen dan ook de nodige
bevoegdheden. Deze stijl staat ook bekend als
management by exception.
- De leidinggevende loopt hierbij wel de kans te
vervallen in een niet-effectieve laissez-faire stijl.
|
|
|
|
|
Effectieve
stijlen: ontwikkelingsniveau medewerker |
|
Om effectief leiding te geven
moet men de stijl van leidinggeven afstemmen op de
medewerker - een beginner stuur je immers anders aan dan een
ervaren kracht. Vertrekpunt daarbij is het
ontwikkelingsniveau van de medewerker per taak van waaruit
de leidinggevende een passende stijl van leidinggeven kiest.
Om dit ontwikkelingsniveau vast te stellen kan de
leidinggevende zich de volgende vragen stellen:
- Wat is bij deze medewerker zijn specifieke doel of
taak?
- Hoe goed of sterk zijn de getoonde taakrelevantie
kennis en vaardigheden?
- Hoe goed of sterk zijn de algemeen ondersteunende
vaardigheden?
- Hoe gemotiveerd, geïnteresseerd of enthousiast is deze
medewerker voor dit doel of deze taak?
- Hoe overtuigend of zelfverzekerd is de medewerker voor
dit doel of deze taak?
Afhankelijk van de competentie (bekwaamheid of skill) en
de betrokkenheid (bereidheid of will) van de medewerker
onderscheiden Hersey en Blanchard de volgende vier
ontwikkelingsniveaus:
|
|
|
O1. Lage competentie, hoge betrokkenheid
- De enthousiaste beginner - De medewerker is bereid om
de taak uit te voeren, hij/zij is wel gemotiveerd, maar
mist de vereiste bekwaamheid (een nieuwe medewerker met
nieuwe taken).
O2. Matige competentie, zwakke betrokkenheid
- De ontgoochelde leerling - De medewerker heeft nu
enige bekwaamheid opgebouwd, maar is weinig gemotiveerd
en/of enigszins onzeker de taak uit te voeren (een nieuwe
medewerker die na een voortvarende start de eerste
negatieve ervaringen opdoet bij een zelfstandige
taakuitvoering, er komt meer op hem af dan verwacht).
O3. Hoge competentie, wisselende betrokkenheid
- De capabele maar voorzichtige presteerder - De
medewerker beschikt nu over voldoende kennis en kunde
(bekwaamheid), maar aarzelt soms bij onverwachte problemen
in de taakuitvoering of bij gebrek aan klankbord van zijn
leidinggevende; dat wil zeggen er schort zo nu en dan iets
aan de bereidheid.
O4. Hoge competentie, hoge betrokkenheid
- De zelfsturende professional - De medewerker is
bekwaam en bereid de betrokken taak uit te voeren.
In de volgende figuur is weergegeven hoe deze
ontwikkelingsniveaus zijn gerelateerd aan de will-skill
matrix
|
|
|
Welke
leiderschapsstijl is nu het meest effectief bij welk type
medewerker? De kern van het model van situationeel
leiderschap is dat de leidinggevende per taak bekijkt hoe
men een medewerker het meest effectief kan aansturen. Bij
effectief leiderschap is de leiderschapsstijl dus
situationeel bepaald, afhankelijk van het
ontwikkelingsniveau dat een medewerker voor een bepaalde
taak heeft. De hoofdlijnen zijn eenvoudig: een
ervaren medewerker (skill) heeft geen taakgerichte
aansturing nodig, een gemotiveerde medewerker (will) geen
nadrukkelijk mensgerichte aansturing. In termen van
Hersey en Blanchard is dus de stijl Leiden (S1) effectief
wanneer de medewerker beschikt over een lage competentie en
een hoge betrokkenheid. Begeleiden (S2) werkt het best bij
medewerkers met een lage tot enige competentie en een lage
betrokkenheid. Steunen (S3) is effectief bij medewerkers met
een gemiddeld tot hoge competentie maar met wisselende
betrokkenheid, terwijl delegeren (S4) het best werkt bij
professionals die zowel competent als betrokken zijn.
|
|
|
|
|
Meer leiderschapstyperingen |
|
Naast het
situationeel leiderschapsmodel zijn er meer typeringen van
leiderschapsstijlen. Zo heeft Wilson een soortgelijke
indeling gemaakt waarbij hij onderscheid maakt tussen de
mate van assertiviteit en de mens- dan wel taakgerichtheid.
Hieruit zijn vier stijlen af te leiden:
|
|
|
- Analyticus -
Voorzichtig, nauwgezet, taakgericht en systematisch. Maar
ook: besluiteloos, betweter, onpersoonlijk en
bureaucratisch. De systeemspecialist.
- Aanjager
('driver') - Resultaatgericht, eerlijk en pragmatisch. Maar
ook: slechte samenwerker, onpersoonlijk, kortaf en
kortzichtig. De 'control' specialist (Bush als president).
- Vriendelijk ('aimable') - Diplomatiek, betrouwbaar,
ondersteunend en mensgericht. Maar ook: mijden van
conflicten, afhankelijk, toegeeflijk en minder daadkrachtig.
De 'support' specialist.
- Expressief - Duidelijkheid,
snelle betrokkenheid, visionair en gevoel voor humor. Maar
ook: slecht luisteren, ongeduldig, niet praktisch en snel
afgeleid. De 'social' specialist (Clinton als president).
Een ordeningsperspectief: Big Five
In de ogenschijnlijke 'jungle' van leiderschapsmodellen
is enige ordening aan te brengen door te kijken naar het
accent dat gelegd wordt op een persoonlijkheidskenmerken
van de leider. Met behulp van het
Big Five persoonlijkheidsmodel zien we het volgende
patroon. Het model van Quinn relateert extraversie
(gerichtheid op de buitenwereld) en openheid voor
nieuwe ontwikkelingen (gerichtheid op het nieuwe). Hersey
benadrukt via het situationeel leiderschap de kenmerken
altruïsme (gerichtheid op de ander, mensgerichtheid) en
consciëntieusheid (gerichtheid op het resultaat,
taakgerichtheid). Het model van Wilson combineert
taak/mensgerichtheid met assertiviteit/coöperativiteit
(een ondereigenschap van altruïsme). In het overzicht zijn
tevens de invloeds- en conflictstijlen (Thomas-Kilmann)
geplaatst.
|
|
|
Risico en feedback
Een heel andere indeling zien we bij Deal en Kennedey (zie
ook de Caluwé et al., 2002). Op grond van de grootte van het
risico dat wordt genomen en de snelheid van feedback op
acties onderscheidt Deal vier leiderschapsstijlen:
|
|
|
- De tough-guy,
macho-stijl is er één van managers die vaak grote risico's
nemen en snel feedback krijgen over hun beslissingen.
Voorbeelden zijn politiecommissarissen, filmregisseurs en
voetbaltrainers.
- Plezier in het werk en actie staan in
de work hard, play hard-stijl centraal. Managers nemen
permanent vele kleine beslissingen die elk weinig risico met
zich meebrengen. Voorbeelden zijn: projectleiders,
hotelmanagers en bedrijfsleiders van grote warenhuizen.
- De bet your company-stijl wordt gekenmerkt door het
regelmatig nemen van 'levensgevaarlijke' beslissingen met
een lange feedbacktijd. Voorbeelden zijn managers van
ruimtevaartprogramma's, managers van olieboringen en
directeuren van verzekeringsmaatschappijen.
- In de process-stijl krijgen managers geen of weinig feedback over
de ondernomen acties. Managers met deze stijl concentreren
zich voornamelijk op 'hoe' iets gedaan wordt gedaan: 'wat'
er wordt gedaan lijkt minder belangrijk. Voorbeelden zijn
directeuren van grote ambtelijke en politieke apparaten.
|
|
|
|
|
|
|
V O R I G E
|
V O L G E N D E
|
|
|