R E S U L T A T E N Een proces ontleent zijn bestaansrecht aan zijn
output, het resultaat voor de klant. Dat kunnen broden zijn,
ingekochte materialen, maar ook adviezen of andere diensten.
In feite draait alles om het resultaat. Zo wordt er bij het
ontwerp van een proces van–achteren–naar–voren geredeneerd.
Welk resultaat met ik opleveren en welke activiteiten zijn
er nodig om dat te bereiken? Elke activiteit die geen waarde
toevoegt, is overbodig en wordt geschrapt. Ook het werken
met processen is feitelijk niets anders dan sturen op
resultaten. Aan elk resultaat worden doelstellingen of
normen verbonden. Deze worden meetbaar gemaakt via
prestatie–indicatoren (PI). Van elk geleverd resultaat wordt
permanent vastgesteld of de beoogde kwaliteit gehaald
wordt.
A C T I V I T E I T E N Elk proces is een keten van
activiteiten. Dit zijn enkelvoudige procestappen,
handelingen of bewerkingen, zoals deeg maken of een rapport
beoordelen. De werkstroom in een proces bevat alleen
relevante activiteiten, elke stap moet een duidelijke
relatie hebben met het eindresultaat. De diepgang waarmee
activiteiten uitgewerkt worden hangt af van het feit of
activiteiten kritisch zijn. Gedetailleerde voorschriften
zijn bijvoorbeeld nodig bij activiteiten die bepaalde
gezondheidsrisico’s (injecties, medicatie) of financiële
risico’s (fraude) met zich meebrengen. Als processen uit
veel activiteiten bestaan worden deze geclusterd in
subprocessen of nog kleinere eenheden.
M E N S E N Mensen
verrichten een deel van de activiteiten binnen een proces.
Zij worden beschouwd als actoren met een bepaalde rol. De
verdeling van taken, bevoegdheden en verantwoordelijkheden
van die actoren is cruciaal voor een effectief en efficiënt
procesverloop. We maken hierbij gebruik van de
RASCI–systematiek. Een ander belangrijk aandachtspunt is het
vakmanschap van de betreffende actor. Er moet steeds een
evenwicht gevonden worden tussen hetgeen de processen
voorschrijven en hetgeen de actor op basis van eigen inzicht
en vakmanschap zelf kan bepalen. Uitgangspunt is daarbij dat
processen de minimale hoeveelheid voorschriften bevatten en
dat maximaal geïnvesteerd wordt in het vakmanschap van
mensen. Zie
verder.
M I D D E L E N Onder middelen verstaan we machines,
informatievoorziening, documenten en overige faciliteiten
(huisvesting, materieel) die binnen de processen zelfstandig
activiteiten verrichten of door actoren gebruikt worden om
activiteiten mee te verrichten. Middelen zijn geen input.
Een middel wordt niet direct in het proces verbruikt,
terwijl input dient als grondstof en omgezet wordt in
output. Het middel informatievoorziening heeft de laatste
jaren een steeds belangrijker rol gekregen. Deels door de
steeds verdergaande integrale bedrijfsautomatisering (ERP)
en deels door de toegenomen inzet van workflowhulpmiddelen
(WFM). De ERP–pakketten bevatten meer–en–meer zelf sjablonen
waarin de complete procesgang van een organisatie wordt
weergegeven. Voor allerlei
standaard
(ondersteunende) processen zoals
personeels–, financieel– en facility– management is het al
niet meer nodig de processen voor de eigen organisatie te
ontwerpen. In de meeste gevallen voldoet het
standaardproces na aanpassing van het sjabloon uit het
ERP–pakket. De WFM–pakketten bevatten eveneens sjablonen
waarin processen geprogrammeerd kunnen worden. De sjablonen
hebben een algemener karakter en zijn in principe geschikt
om alle bedrijfsspecifieke processen te automatiseren.
K A D E R S Het begrip kaders wordt gebruikt voor alle
randvoorwaarden, vereisten (normen), plannen en triggers die
van buiten binnenkomen en bij de besturing van het proces
een rol spelen. Daarbij valt te denken aan
kwaliteitscriteria of normen waaraan het eindresultaat
moeten voldoen of aan kaders (geld) voor de inzet van mensen
en middelen.
R E S U L T A T E N
( I N P U T !) In de processtructuur
valt op dat het begrip ‘resultaten’ twee keer genoemd is:
één keer als output en één keer als input. Achterliggende
gedachte is dat de input ook een resultaat is, alleen van
een voorliggend proces. In dat opzicht verschilt het
resultaat ‘input’ niet van het resultaat ‘output’. Overigens
kan een klant een externe klant zijn, maar ook een interne
klant. In het laatste geval is er sprake van interne
processen die via een klantleverancier relatie aan elkaar
geschakeld zijn.
|
|