De wereld is veranderd De
klassieke ordeningstheorieën van
onder andere McGregor, Maslow en Herzberg passen in hun
tijd. Maar de wereld van werk is veranderd. De min of meer
stabiele situatie is overgegaan in een permanente
verandering. Bij het motiveren van medewerkers gaat het
daarom steeds meer om de algemene vraag, hoe we door middel
van de veranderingen gemotiveerd gedrag ontlokken,
versterken, in stand houden, verminderen dan wel uitdoven.
Het gaat hier in essentie om de voorwaarden om medewerkers
zelfbepalend en competent te laten zijn en te laten blijven
(Vinke, 2001).
Al eerder gaven we aan dat het motiveren
van medewerkers een zeer complex en deels onbegrepen
psychologisch vraagstuk is. In de moderne psychologische
theorieën heeft het klassieke denken dan ook plaatsgemaakt
voor een veel integralere benadering waarin motivatie vanuit
verschillende invalshoeken wordt onderzocht.
- Allereerst
is er de benadering van onder andere Miller en McClelland
die uitgaat van de persoonlijkheid van de medewerker. Welke
dieper liggende persoonlijke eigenschappen en motieven zijn
het, die bepalend zijn voor het ontstaan en het continueren
van motivatie?
- Een tweede invalshoek is die van onder
andere van Vroom en Adams, die kijken naar de verwachtingen
over bijdragen en opbrengsten. Medewerkers zijn gemotiveerd
werk te verrichten als zij verwachten dat dit werk tot de
voor hen gewenste opbrengsten leidt.
- Het stellen van
doelen is een derde invalshoek die onder andere is
uitgewerkt door Bandura in zijn goal-setting theorie en door
Skinner in de theorie van behavior modification. Een
medewerker is te motiveren door doelen te stellen die
duidelijk zijn, geaccepteerd, haalbaar en uitdagend.
- De
laatste invalshoek van onder andere Deci, Hackman en Oldham
legt de nadruk op de inhoudelijke kant van de taak.
Dat is bepalend voor het wel of niet gemotiveerd deelnemen
aan een activiteit. Het onderzoek richt zich op zaken als
autonomie, competentie en eigen verantwoordelijkheid.
|
|
Persoonlijkheid van de medewerker: Miller en McClelland
De
SIMA-benadering (Systeem voor de Identificatie van Motivatie
Aanleg) van Miller is een aanpak waarmee motivationele,
natuurlijke talenten van een medewerker worden
geïdentificeerd. Bij de analyse ligt veel nadruk op de
verschijningsvorm van natuurlijke talenten en de
toepasbaarheid. Het gaat daarmee altijd om datgene wat een
medewerker bewust of onbewust nastreeft in zijn werk. Het
resulterende motivatiepatroon onderbouwt het gedrag. Met
motivatiepatronen werken, stelt eisen aan het leidinggeven
en de wijze van communiceren waarbij de natuurlijke talenten
het uitgangspunt zijn en niet de sluitpost. Bij de
benadering van McClelland vormen vier kernmotieven-
dominante eigenschappen het vertrekpunt: machtsmotief,
prestatiemotief, het hechtingsmotief en het
vermijdingsmotief. Als een van deze motieven dominant
aanwezig is dan heeft dat heel bepalende effecten op de
voorkeursactiviteit. Iemand die zich aangetrokken voelt tot
macht zoekt machtssituaties op. Het gaat er in essentie om
eerst te weten wat mensen motiveert en vervolgens een
koppeling maken met geschikt werk met de natuurlijk
aanwezige talenten als uitgangspunt.
Verwachtingen over
bijdragen en opbrengsten: Vroom en Adams Gaan de vorige
concepten en theorieën uit van min of meer stabiele
situaties, hier gaat het om de motivati-onele aspecten bij
verandering. Het motivatiemodel van Vroom (expectancy
theory) kent het volgende uitgangspunt. Motivatie wordt
bepaald door de ‘verwachting’ dat het uitvoeren van het werk
leidt tot bepaalde ‘opbrengsten’ met een zekere ‘waarde’. Op
grond van die verwachtingen spant een medewerker zich in.
Medewerkers zijn gemotiveerd werk te verrichten en te
continueren als de verwachtingen leiden tot gewenste
opbrengsten. In de praktijk gaat het erom om deze relaties
voor de medewerker inzichtelijk te maken. Communicatie is
daarbij een belangrijke factor. De werkomgeving kan zowel
positieve als negatieve invloed uitoefenen op de
werkmotivatie. Daarmee wordt duidelijk afstand genomen van
de opvattingen van Herzberg. De Equity theorie van Adams
lijkt op de theorie van Vroom. Waar Vroom opbrengsten en
bijdragen in meer objectieve termen benoemd, benadrukt Adams
juist de subjectiviteit van de waarneming. Dat is bepalend
of het geheel van bijdragen en opbrengsten door de persoon
billijk gevonden wordt. Een medewerker kan tevreden zijn met
de balans tussen bijdrage en opbrengsten. Door deze balans
te vergelijken met de balans van een door hem gewaardeerde
collega kan de juistheid op slag veranderen in
ontevredenheid.
Stellen van doelen: Bandura en Skinner
Het stellen van doelen uitgewerkt in Bandura's goalsetting
theorie, is in de praktijk van alle dag een benadering die
nauwelijks ter discussie staat. Management by objectives kan
als een voorganger beschouwd worden. Het gaat in de eerste
plaats om het stellen van duidelijke en heldere doelen.
Doelen moeten bovendien door beide partijen geaccepteerd
worden. Doelen moeten verder uitdagend zijn, wel moeilijk
maar niet onmogelijk om te realiseren. Tot slot geldt dat
medewerkers voortdurend op de hoogte moeten zijn of
doelstellingen gerealiseerd worden. Daarbij is feedback
onontbeerlijk. Dergelijke terugkoppeling moet functioneel
zijn en op de juiste moment gegeven worden. Juist op die
momenten dat bijsturing van het gedrag nog mogelijk en
zinvol is. Een meer klinische variant is de behavior
modification theorie van Skinner. Het komt erop neer dat
gedrag dat lonend is wordt herhaald en dat niet lonend
gedrag wordt vermeden. Zo blijkt dat partiele bekrachtiging
(gedeeltelijke versterking) het krachtigste werkt. Dus niet
altijd na een prestatie een beloning geven maar dat doen in
50% van de gevallen. De prikkel is namelijk sterker als er
een redelijke kans op succes is. Is die kans te klein of te
groot dan verliest een persoon zijn aandacht. Want de
beloning komt toch nooit of komt toch altijd. Dat maakt dat
het leren plaats vindt door belonen en straffen en dat
feedback in die termen wordt gezien.
Inhoudelijke kant
van de taak: Deci, Hackman en Oldham Skinner De laatste categorie
concepten en theorieën gaat over de inhoudelijke kant van de
taak. Dat is bepalend voor het wel of niet gemotiveerd
deelnemen aan een activiteit. Om voor een medewerker
motiverend te zijn moet werk, volgen Deci, aan twee aspecten
voldoen. In de eerste plaats is dat autonomie. Een
medewerker moet zelf de belangrijkste besluiten kunnen nemen
die met de uitvoering van zijn taak samenhangen. Bovendien
moet de medewerker competent zijn dit werk uit te voeren.
Als er vrijheid van handelen is en er is sprake van de
juiste vaardigheden dan zal een medewerker intrinsiek
gemotiveerd zijn dit werk uit te blijven voeren. Tot
slot het taakkenmerkenmodel van Hackman en Oldham. Het
uitgangspunt is dat medewerkers meer voor hun werk
gemotiveerd zijn als zij er persoonlijk verantwoordelijk
voor zijn, als zij hun werk zinvol achten en als zij zicht
hebben op de bereikte resultaten. In de praktijk is met dit
model het verrijken van taken goed te sturen. Meer autonomie
bieden en betere feedback geven over werkresultaten in
combinatie met het zinvoller maken van het werk (door het
vergroten van de variatie in gebruikte vaardigheden, een
verhoging van de identificatiemogelijkheden met het werk en
het belangrijker maken van het werk) verhoogt de motivatie
van medewerkers.
|
|