Basisbegrippen Systeemleer | ||
Elk model is te vergelijken met een bril waarmee je naar
bepaalde aspecten van de werkelijkheid kijkt. Verreweg de
meeste kennisoverdracht vindt plaats met behulp van
modellen. Ook in The Art of Management werken we met
vele verschillende modellen.
|
||
|
||
|
||
Modellen: nut en risico | ||
Een model is een vereenvoudigde weergave van de
werkelijkheid. In feite is een model gestileerde kennis over
de werkelijkheid.
|
||
|
||
Over modellen, architectuur en ontwerp | ||
Een model is zoals
gezegd een vereenvoudigde weergave van de werkelijkheid. Een
ontwerper of architect gebruikt modellen om een nog niet
bestaande werkelijkheid weer te geven. Een architectuur of
een ontwerp bestaat dus uit modellen.
|
||
Systeemleer | ||
Hoe zit een model eruit? Welke kenmerken heeft een model en
welke soorten modellen kan men onderscheiden? Een antwoord
op deze vragen vinden we in de systeemleer. De systeemleer
beschouwt een model als een systeem in een omgeving. De
toepassing heeft de laatste decennia een grote vlucht
gekregen in vrijwel alle wetenschappelijke disciplines. De
belangrijkste concepten werden echter reeds in de oudheid
gebruikt.
|
||
Systeem en omgeving | ||
|
||
Functie | ||
Wat doet het systeem in of voor zijn omgeving? Dit wordt het functievraagstuk genoemd. Het begrip functie komt in praktijk vele verschijningsvormen terug. Begrippen als effectiviteit of doeltreffendheid gaan over de functie van een systeem. Het systeem heeft immers een doel in een omgeving: in hoeverre wordt dat doel bereikt? In deze lijn is ook toegevoegde waarde te zien als ander woord voor functie: wat voegt het systeem toe aan zijn omgeving? Ook begrippen als output, outcome, product en resultaat zijn allemaal terug te herleiden op de functie van een systeem in zijn omgeving. Functiemodellen worden ook wel zingevings– of black–box modellen genoemd. In UML –een wijdverbreide (ICT)ontwerpmodellen standaardtaal– wordt het functiemodel aangeduid met use–case.
|
||
Constructie | ||
Hoe werkt het systeem en uit welke componenten bestaat het? Dit wordt het constructie vraagstuk genoemd. Binnen de systeemleer zijn er twee beschouwingswijzen van de constructie, de dynamische en de statische beschouwing.
|
||
Inhoud | ||
Functie, vorm en inhoud. Drie woorden die ook in deze volgorde in het dagelijks spraakgebruik veel voorkomen. Functie en vorm worden (impliciet) gebruikt voor de meer abstracte modelmatige kant van de zaak. Inhoud slaat op het werkelijk doen, de feitelijkheid. In modelmatige termen wordt er met inhoud het in werkelijkheid geïmplementeerde model bedoeld. Dat kan op vele manieren (casussen of occurrences) gebeuren. Een dergelijke implementatie wordt wel ‘a box’ genoemd (in de betekenis van één van de vele mogelijke geïmplementeerde gevallen).
|
||
Stijl (esthetiek) | ||
De stijl van een systeem speelt niet in alle ontwerpdomeinen een even pregnante rol. Het is zelfs de vraag of uiterlijk, schoonheid of imago niet gezien kunnen worden als een soort functie van het systeem. Met bijvoorbeeld het doel zich te onderscheiden in de omgeving. In relatie tot het (management) kader van deze fundamentals laten we dit begrip vooralsnog onbehandeld. Dat kan op vele manieren (casussen of occurrences) gebeuren. Een dergelijke implementatie wordt wel ‘a box’ genoemd (in de betekenis van één van de vele mogelijke geïmplementeerde gevallen).
|
||
Universele uitgangspunten | ||
Modellen worden
gebruikt voor het ontwerpen van systemen. In essentie is
ontwerpen niets meer dan het genereren van alternatieven en
het vervolgens kiezen van het beste alternatief. Bij dit
ontwerpproces gelden een aantal universele
ontwerpuitgangspunten.
|
||
Reductie van complexiteit | ||
Een kernactiviteit binnen het ontwerpen of modelleren is het reduceren of variëren van complexiteit. Door wel-overwogen gebruik te maken van modellen kan men de complexe werkelijkheid vanuit verschillende perspectieven met verschillende aspecten en diepgang (granulariteit) belichten. In onderstaande figuur zijn de vier hoofdmodellen weergegeven en een aantal mogelijkheden om binnen een bepaald model de complexiteit te variëren. | ||
Beschouwingsniveaus | ||
Het
beschouwingsniveau van The Art of Management is de
bedrijfsvoering (B). Een voorbeeld van een onderliggend
beschouwingsniveau is de informatievoorziening (I).
Dit overzicht kan verder naar beneden uitgebreid worden door bijvoorbeeld technologie (T) als integraal beschouwingsniveau op te nemen. In bovenstaand overzicht hebben we ons beperkt tot de functie die technologische componenten (applicaties en infrastructuur) kunnen hebben voor de informatievoorziening. De constructie vraagstukken zijn onderwerp van de applicatie en infrastructuur architectuur |
||
|
||
|
|
|